Hoofdbanner

Onze moeder kan een voetstuk op (één teug),
ze drinkt al jaren onder de tafel. Van flessenbodems
schrapen we gedachtenis af. We zetten ze bij,

de vaasjes waarop blank fluiteschuim bloesemt
en soms druipt het, soms knipoogt de fles soms

kruipen er wolken voor de zin. Slokken die
de dag van het gelaat vijlen. Wat doet iemand als wij
op een plek als enfin.

Onze moeder dus
die kan een voetstuk op.
Nu hop,

straks ziet ze dat we het aankunnen. Klappen we
voor ouders die niet willen dat er over hen wordt
gedroomd,

knip zegt het glas en de kamer gaat uit.


Ellen Deckwitz (1982 - )
Uit: De steen vreest mij, Nijgh & van Ditmar, 2011


Het grote publiek kent Ellen Deckwitz vooral van haar columns in de NRC. Ze schrijft daar op een luchtige manier over de wereld en vooral over haar eigen onzekerheden, waarbij ze zichzelf niet spaart. Vaak met een kwinkslag of een wijsheid door anderen aangereikt. Kunstig en origineel verwoord. Nooit belerend. Ik lees ze graag. Ook maakt ze bijna dagelijks podcasts over gedichten. Zeer aan te bevelen om te beluisteren.
Zelf is ze ook dichter. Bovenstaand titelloos gedicht is afkomstig uit haar eerste bundel De steen vreest mij. Het is een gedicht vol taalvrolijkheid. Een spel met wat woorden en zinnen, als kleine kinderen haast, met elkaar kunnen uithalen. Het plezier spat er vanaf.

Het gedicht gaat over haar (of beter, onze) moeder, blijkt uit de eerste regel. 

Onze moeder kan een voetstuk op (één teug),
ze drinkt al jaren onder de tafel.

We duiken als lezer meteen de dubbelzinnigheid in. Enerzijds staat moeder op een voetstuk, is ze boven de anderen verheven (vindt ze kennelijk zelf). Anderzijds is ze flink aan de drank en helemaal niet zo bijzonder. Allerlei uitdrukkingen worden door elkaar gehusseld. Een stuk uit zijn kraag drinken, iemand onder tafel drinken, alles in één teug, het is grappig zoals de zinnen juist niet kloppen. Het doet denken aan het typetje Fred van de tv-serie Draadstaal, gespeeld door Jeroen van Koningsbrugge, die gezegdes en uitdrukkingen steevast door elkaar haalt. Bijvoorbeeld, als hij zegt: die steekt met kop en schotel boven anderen uit (in plaats van met kop en schouders). Dat soort taalplezier.

                                                Van flessenbodems
schrapen we gedachtenis af. We zetten ze bij,

De eerste strofe gaat verder, met verrassende regelafbrekingen. Er is de herinnering aan lege flessen, een gedachtenis. Alsof de drankzuchtige moeder is overleden. Hetgeen versterkt wordt door: ‘We zetten ze bij’. Bijzetten, als een urn op een schoorsteenmantel. Opvallend, de komma achter bij. En dan de spatie naar de volgende strofe. Om het effect dat volgt te versterken.

de vaasjes waarop blank fluiteschuim bloesemt
en soms druipt het, soms knipoogt de fles soms


Want van een dreigende ernst (de gedachtenis aan de moeder) zitten we weer midden in het spel met woorden. Een vaasje is een glas bier, een fluitje ook, zij het van een iets andere soort. Een vaasje met een schuimkraag van een fluitje (een fluiteschuim) is zowel grappig als in de praktijk niet mogelijk. De lol gaat verder: ‘blank fluiteschuim bloesemt’. Alsof het om een bloem gaat, de associatie met het wit bloeiende fluitenkruid ligt nadrukkelijk op de loer. Maar al te serieus hoeven we deze mededeling niet te nemen, want ‘soms druipt het, soms knipoogt de fles…’. Met opnieuw een verrassende regelafbreking richting de derde strofe: ‘soms’.

kruipen er wolken voor de zin. Slokken die
de dag van het gelaat vijlen. Wat doet iemand als wij
op een plek als enfin.


Er kruipen wolken voor de zon, ben je geneigd te lezen. Maar hier is het ‘de zin’, als onderdeel van het taalspel waar er wolken voor kruipen. Het wordt zwaarder, donkerder. ‘Slokken die de dag van het gelaat vijlen’. Ouderdom, daar denk je aan. Rimpels, zorgen. Alcohol doet meer kwaad dan je lief is. Ja, wat moeten we daarmee, met zo’n verslaafde moeder? ‘Wat doet iemand als wij op een plek als enfin’. Het woordje ‘enfin’ zegt: laten we er maar mee stoppen, met dit gezeur en geklaag. Het schiet allemaal niet op.

Onze moeder dus
die kan een voetstuk op.
Nu hop,


Inderdaad, de moeder kan de pot op. Hier haar eigen voetstuk waar ze op stond. Niet getreurd, we gaan verder. Blijmoedig, als het even kan. ‘Nu hop,’ staat er. Weer een woordspeling naar bier. Hop wordt immers gebruikt om bier te maken. Met een opvallend rijm, ‘hop’ op ‘op’. Alsof we in een kinderliedje zitten. Hop hop hop, paardje in galop. Let ook hier weer op de komma, ongebruikelijk na een regel in een gedicht, dat normaliter vanzelf een pauze inhoudt. Zeker wanneer daarna een spatie volgt.

straks ziet ze dat we het aankunnen. Klappen we
voor ouders die niet willen dat er over hen wordt
gedroomd,


Een andere toon ineens. Nu beschouwd vanuit de visie van de moeder, alsof zij neerkijkt op haar kinderen en haast teleurgesteld ziet dat deze zich in de wereld zullen redden. Sterker, dat er zelfs een (onterecht applaus) kan volgen, voor alle ouders met drankproblemen. En weer die komma als slot van de strofe.

knip zegt het glas en de kamer gaat uit.

Het gedicht eindigt na de klaagzang van de vorige strofe toch weer licht. Het verhaal van de drankzuchtige moeder wordt als in een montage weggeknipt: ‘knip zegt het glas’. Waarmee het verhaal de kamer uitgaat, als bij het gezegde: en toen kwam er een olifant met een lange snuit, en die blies het verhaaltje uit. Hoewel het hier de kamer is die uitgaat. Wat het einde, naast deze grappige constatering, een extra lading geeft. Alsof het licht uitgaat. Er is iets afgesloten, de gedachtenis, het voetstuk waar de moeder op stond, het gedicht zelf. Er is afscheid genomen.