Hoofdbanner

Zomernacht

Doe nu die gedachten dicht van je.
Denk nu eens liever niet na over morgen.
Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren
na, bramenplukker die je bent zoals vroeger
maar nu. Maak even geen onderscheid tussen
een wie en hoezo en de kans op anders.

Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.
Leef met je lichaam van nachtwind de koelte.
Geeuw je een gat in het hart en proef het
zo rood al sap van bramen. Wees langzaam
door vogels gezongen het wordende licht.

C.O. Jellema (1936-2003)


Toen ik in 2006 afscheid nam van mijn toenmalige werkgever, kreeg ik onder andere het tweedelige verzameld werk van C.O. Jellema als cadeau mee. In het ene boekwerk stonden zijn gedichten, in het andere zijn essays. Ze vonden dit bij mij passen, zeiden ze.
Af en toe blader ik er in. C.O. Jellema studeerde theologie, Duits en filosofie, en was als docent verbonden aan het germanistisch instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij publiceerde over Duitse literatuur in onder meer NRC Handelsblad en vertaalde gedichten van Rilke en Heinrich Heine, alsook preken en traktaten van de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart. De invloed van deze laatste ademt sterk door in bovenstaand gedicht. In een ander gedicht benoemt hij Eckhart zelfs, zie een fragment uit ‘Gedachtenis’:

mij schiet het woord ‘wüeste’ te binnen, woestenij,
bij Eckhart staat het voor het onuitsprekelijke
beeldloze Niets der godheid achter god.

Dit is esoterische theologie ten voeten uit. Om hier iets van te begrijpen is het noodzakelijk meer over Meister Eckhart te weten te komen. In het kort komt zijn theologie erop neer dat wij als mens niets van een godheid kunnen weten en begrijpen, juist omdat die godheid een eenheid is. Zodra we ons een voorstelling proberen te maken, scheiden we ons van hem af, is de eenheid weg. Beter is het onszelf leeg te maken van gedachten en voorstellingen, zoals het boeddhisme propageert. Pas dan kan het goddelijke licht in ons binnenstromen. Het vertaalde boek van C.O. Jellema over Meister Eckhart heet dan ook veelzeggend: Over God wil ik zwijgen.

De meeste gedichten van Jellema kenmerken zich door een strakke vorm en een wat ouderwets taalgebruik. Zo schreef hij veel sonnetten. Het hier besproken gedicht is wat dat betreft veel losser van aard.

Doe nu die gedachten dicht van je.

De eerste regel betreft een opdracht aan de ander. Doe die gedachten dicht, staat er. Niet: stop met je gedachten, maar sluit ze min of meer af, alsof er een deur is die je zelf kunt bedienen. Laat ze als het ware wegvloeien, op een natuurlijke manier. Het klinkt meer ais een aanbeveling dan als een gebod.

Denk nu eens liever niet na over morgen.

Het wordt heel voorzichtig gebracht, getuige het woordje ‘liever’. Nu eens: het is de ander kennelijk vaker overkomen. Niet aan de toekomst denken, is de concrete boodschap.

Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren
na, bramenplukker die je bent zoals vroeger
maar nu.

Vergeet ook het verleden, die bosrand van gisteren. Met een verrassend enjambement, het woordje ‘na’ op de volgende regel. Na in de betekenis van achteraf en blijven kijken. De ander wordt nu een bramenplukker genoemd, zoals hij kennelijk in het verleden was. De bramenstruik die enerzijds als een woekerplant geldt, ondergronds wortelend en eenmaal in je tuin bijna niet uit te roeien. Anderzijds als een bijbels symbool, denk aan de brandende bramenstruik van Mozes, voor het goddelijke dat zich wil openbaren. En daar plukte de ander letterlijk de vruchten van. Wat niet meer telt, want het gaat om het nu. Weer met een enjambement: maar nu. Daar draait er om: leef in het nu, vergeet het verleden, denk niet aan de toekomst.

                Maak even geen onderscheid tussen
een wie en hoezo en de kans op anders.

Los van het loslaten van elk tijdsbesef, wordt de opdracht uitgebreid naar het vergeten van alles wat een verschil kan uitmaken. Een onderscheid tussen mensen (een wie), tussen oorzaak en gevolg (hoezo) en eventuele mogelijkheden die voorhanden zijn (de kans op anders). Vergeet in feite alles wat je weet en denkt. Waarmee de eerste zes regels worden afgesloten.

Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.

De tweede strofe herhaalt in eerste instantie waar het gedicht mee begon, alleen heet het nu: doe in je hoofd uit de lamp. Nog altijd is het een verzoek om wat je niet moet doen. Nu volgt wat er wel gevraagd wordt: hoor wat er is, gebruik je oren, voel het ademen, luister naar wat de natuur je kan vertellen, waar het kwaakt in de kikkers. Opmerkelijk, de kikkers kwaken niet, nee het kwaakt in de kikkers, alsof ze onderdeel uitmaken van een groter geheel.

Leef met je lichaam van nachtwind de koelte.

Een bijzondere regel die zich niet gemakkelijk laat uitleggen. Het is een opgaan in de nachtelijke natuur, met heel je lichaam. Niet denken, alleen gewaarworden. Leef de koelte, laat het je doordringen, zonder verdere verklaring. Wees je lichaam.

Geeuw je een gat in het hart en proef het
zo rood al sap van bramen.

De intense, naar binnen gekeerde beleving gaat verder, tot in het hart. Geeuw, alsof je bijna in slaap valt, je denken stil is gevallen. Een gat in je hart: dat je gevoelens er niet zijn, opdat je ook daar leeg wordt. Wat je dan proeft is ‘het zo rood al sap van bramen’, staat er nogal cryptisch. Waarmee gerefereerd wordt aan het feit dat de aangesproken ander een bramenplukker was/is. Er is de rijpheid (zo rood al sap) die de ander kan proeven. De rijpheid van de zomer, zie de titel ‘Zomernacht’, van de vruchten van de natuur (bramen), van het leven in het nu.

                                            Wees langzaam
door vogels gezongen het wordende licht.

De prachtig poëtische slotregel is kenmerkend voor het gedicht èn voor de filosofie voor Meister Eckhart. Zodra je geheel leeg van binnen bent, niet leeg vanuit passiviteit, maar vanuit een weloverwogen bewustzijn, kan het goddelijke in je binnenstromen. Dit goddelijke wordt hier omschreven als het wordende licht door vogels gezongen. Hoe na de nacht de dageraad aanbreekt, niet alleen in de natuur, maar hier ook in het innerlijk. Het licht dat de duisternis verdrijft. Niet te snel moet het gaan, deze ontvankelijkheid, door Meister Eckhart het moeilijk vertaalbare ‘Gelassenheit’ genoemd. Wees langzaam, heb geduld, vergeet alles en iedereen, de toekomst, het verleden, al je gedachten en ideeën. Wellicht zal het je toekomen, het licht. 

Overigens, dit gedicht is aangebracht in een trap, als aanloop naar het C.O. Jellema-pad in het dorpje Leens in de provincie Groningen, als eerbetoon aan de dichter die de laatste 15 jaren van zijn leven in Leens woonde. Vrij te bezichtigen. Heel bijzonder.