Hoofdbanner

In 1988 kwam het spraakmakende boek De ondergang van het denken van Alain Finkelkraut uit. De Boekmanstichting vroeg mij toentertijd (in februari 1989) een recensie hierover te schrijven. Zie hieronder.

Het gaat duidelijk niet goed met de cultuur, meent de Fransman Alain Finkelkraut. De verheven positie die 'het denkende leven' in zou moeten nemen, wordt meer en meer verdrongen door de gedachte dat alles cultuur is, dat het leven van alledag evenveel waarde heeft als het 'hogere' leven.
Al in 1926 constateerde de Franse filosoof Julien Benda een verschuiving in het denken. Het universele werd geleidelijk aan ontluisterd, het particularisme verheerlijkt. Zodoende veranderde de kunst, teruggebracht tot eigen volk en eigen cultuur. Ieder zijn eigen kunst, zijn eigen cultuur.

De grondslag voor deze verschuiving ligt volgens Finkelkraut al in 1774, toen de Duitse filosoof Herder het begrip
Volksgeist introduceerde. Voor Herder had elk volk op aarde een unieke, onherhaalbare identiteit. Deze zou dan alle universele waarden ontstijgen. het absolute bestaat niet, er zijn slechts plaatsgebonden waarden en toevallig ontstane principes.
Dit gedachtegoed van Herder volgde op dat van de Verlichting toen de filosofen nog, van Plato tot Voltaire, 'de vreedzame wetgevers van de rede' waren. Maar de Duitse romantici met hun Volksgeist nemen het roer nu over.
Met de Franse revolutie denkt men de universele waarden van de Verlichting weer in ere te kunnen herstellen. De Fransen maken echter de fout deze toe te spitsen op een zuiver lokale situatie. ia het opstellen van een grondwet, een sociaal contract dat de vrijheid en gelijkheid van iedereen moet garanderen, meent men iets universeels tot stand te brengen. Maar, aldus Finkelkraut, daarmee draaiden ze de zaak om. De samenleving wordt niet geboren uit de mens, de mens wordt geboren in een bestaande samenleving. Het is een hersenschim te denken dat men van buitenaf, middels het sociale contract, een natie tot stand kan brengen. Daarmee worden alle bestaande tradities losgelaten, waardoor juist precies het erfgoed van de Verlichting te grabbel wordt gegooid.

Speciaal met de opkomst van de menswetenschappen neemt de kritiek op de revolutionaire natie snel toe. Het sociaal contract wordt door de wetenschappers als een fictie beschouwd, omdat en zelfstandig individu nooit buiten een maatschappij kan bestaan.
Ook de geest van de Verlichting moet het ontgelden. Met name de positivisten verwijten het Franse kosmopolitisme een intellectuele blindheid.
Beide kritieken monden uit in één gemeenschappelijke ontdekking, de Volksgeist. Ondersteund door de geleerden ditmaal, de officiële wetenschap.
De Frans-Duitse oorlog in 1870 zet dit wetenschappelijk denken weer op losse schroeven. De inlijving door de Duitsers van Elzas-Lotharingen dwingt beide landen zich te bezinnen op de vraag wat de natie is, een volksaard of een verdrag. De Franse filosoof Renan komt tot de conclusie dat de mens zich geestelijk los kan koppelen van de gemeenschap waarin hij zijn wortels heeft. Er bestaat volgens hem een menselijke cultuur en een nationale, die strikt van elkaar gescheiden zijn. Hiermee ligt Renan in de lijn van Goethe, die iets universeels in alle volkeren herkende zonder hun specifieke geaardheid te ontkennen. Goethe dacht ook dat te zijner tijd de mensheid naar een alomvattende eenheid toe zou groeien. Kortom, dat de Volksgeist vanzelf ontgroeid zou worden.

Ook tijdens de Dreyfus-affaire laait de discussie over de Volksgeist hoog op. Het erfgoed van de Verlichting wint het weliswaar van de theorie van de collectieve ziel van een volk (de Volksgeist), maar het universele van de Verlichting ziet zich nog slechts weerspiegeld in de definitie van de samenleving als contract. Bij de oprichting van de UNESCO in 1945 wordt een programma opgesteld dat  alle volkeren gelijke rechten moet geven, die op hun beurt vastgelegd moeten zijn in wetten. Onder invloed van de net afgelopen Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatie had de westerse wereld schuldgevoelens opgelopen die har nu juist doet opkomen voor de zogenaamde onderdrukten.
Maar, aldus Finkelkraut, ze gingen hiermee zover dat ze hun eigen bewustzijn vrijwillig uit handen gaven. De eigen intrinsieke waarden werden aangepast aan die van de ander. Universele waarden tellen niet langer. Iedereen is gelijk. De ene waarde boven de andere stellen staat gelijk aan racisme of onderdrukking.
Het tenietdoen van het individu wordt, volgens nog steeds Finkelkraut, bij de UNESCO 'vrijheid' genoemd, en het woord cultuur wordt er gebruikt om de mensheid te verdelen in collectieve entiteiten die onwrikbaar naast elkaar voortleven. En zo ontwikkelt zich een multiculturele samenleving waarin de Volksgeist ineens weer volop opduikt. Traditioneel rechts ontdekt weer het specifieke van het Westen en meent zich te moeten verdedigen tegen de grote immigrantenstroom van het Zuiden. Zo staat het begrip multicultureel tegenover het pleidooi voor culturele integriteit. Maar, hoewel ze lijnrecht tegenover elkaar staan, hebben beide dezelfde grondslag. Het feit namelijk dat cultuur een alles omvattende totaliteit is. En dat elke leefwijze vanzelfsprekend binnen die cultuur valt. Absolute normen of universele waarden doen geen opgeld meer. De Volksgeist heeft gezegevierd.

In 1985 geeft het Collège de France een rapport uit waarin wordt gesteld dat de mens alleen nog in de wetenschap boven de gemeenschap uitstijgt. Met andere woorden, dat alleen dáár universele waarden gelden. Voor het overige blijft hij vastgeklonken aan zijn cultuur. Het universele bestaat voortaan slechts op het abstracte vlak, naar het voorbeeld van de wiskunde, en niet langer op het concrete. Kunstwerken geven zodoende uitdrukking aan een specifiek karakter dat zich niet in categorieën in laat delen of naar waarde laat schatten. Schoonheid en waarden worden tot 'culturele ontvankelijkheden'.
De gemeenschap is nu ook niet langer een totaliteit, maar een verbond van onafhankelijke personen. Er is geen eigen culturele identiteit, maar een veelvormige samenleving waarin elke manier van leven tot ieders beschikking staat. Multicultureel betekent zodoende: van elke cultuur iets oppikken wat als prettig ervaren kan worden, waarvan men kan genieten. Aldus ontstaan de consumenten en verdwijnen de behoeders van bestaande tradities. Fijn jezelf zijn, geen nostalgie meer koesteren, weg met alle schuldgevoelens.
Alle culturen hebben evenveel bestaansrecht en alles is cultuur. De waarden van kunstuitingen zijn niet langer aan elkaar af te meten. Zo heeft een paar laarzen evenveel waarde als een stuk van Shakespeare.
Er is geen waarheid en geen leugen meer, geen cliché of creatieve inspiratie, geen schoonheid en geen lelijkheid, alleen nog een eindeloos palet van genoegens, allemaal verschillend en allemaal gelijk. In het bijzonder geldt het denken niet meer als hoogste waarde, maar ligt het op hetzelfde niveau als bijvoorbeeld de voetbaltoto.

De kunst zelf bestaat nog wel, maar de grens tussen cultuur en amusement is vervaagd, waardoor de echte kunstwerken niet de plaats krijgen die ze toebehoort. De reclame, met de jongerencultuur als voorbeeld, houdt ons allen in de greep, kunstenaars incluis. Wat er dreigt is dat de geleidelijke afkeer van cultuur zelf zal worden uitgeroepen tot cultuur. Dit op zijn beurt betekent dan de ondergang van het denken.

Aldus Alain Kinkelkraut in zijn heftig, maar ook meeslepend geschrift. Genuanceerd zijn zijn uitspraken niet altijd, maar waarschijnlijk is dat ook niet zijn bedoeling. Kennelijk is hij erop uit de lezer te shockeren om hem zodoende tot denken aan te zetten.
Dit vormt tegelijkertijd de kracht en de zwakte van dit boek. Op korte termijn word je gegrepen door zijn geïnspireerd betoog waarin woorden als 'stompzinnig, 'verschrikkelijk' en 'bespottelijk' niet ontbreken; op langere termijn, wanneer de inhoud wat heeft kunnen bezinken, lijkt het geheel toch meer op verbaal geweld gebaseerd te zijn dan op diepte, meer op een kleurrijk vertoon van gedreven woorden dan op een werkelijk diepsnijdende analyse.
Finkelkraut heeft met dit boek echter een discussie op gang willen brengen. En in die opzet is hij naar mijn bescheiden mening geslaagd.