We waren stil, staarden een beetje voor
ons uit. Misschien was dit de laatste keer.
De paarden van de duisternis zouden aan
komen draven, ruiters daarop met speren
in de aanslag, priemende ogen achter maskers.
We voelden angst, pakten elkaars hand.
Opnieuw stilte, zwaarder nog dan eerst
alsof elk geritsel de grond in was gevlucht.
Onze schaduwen rekten zich uit over het gras.
Kijk, de langste die ben ik, zei ik in een bui
van vrolijkheid. Zie mij groeien met de minuut.
Het was een plechtig moment, de onstuimigheid
waarmee de duisternis uit alle hoeken toesloeg,
ons alleen liet, wij het zicht op elkaar verloren.
*
Dat was de ondergang van de eerste zon.
Maar er was nog herinnering, een band
van handen die elkaar vurig vasthielden.
De ondergang van de tweede zon was erger,
omdat het donker was en we het niet zagen
aankomen. Met stomheid geslagen waren we.
We wisten niet meer waar we ons ophielden,
of we naar voren of naar achteren leefden,
welke zintuigen we konden vertrouwen.
Onze hoop verdween in diepe zakken, praten
werd een gehakkel van binnensmondse woorden.
Dit verlies was meer dan we konden dragen.
*
Je zou zeggen, dit was het einde. Maar nee, ook de
derde zon verdween. Als middelpunt van ons bestaan,
waar wij voorheen samenkwamen, plannen smeedden.
Het penseel dat ik zou bedienen, de manier waarop
ik jou zou schilderen. Geelgroen misschien, met een
tikkeltje rood voor de spanning. Jij met soepele tred
door het leven stappend, met een glimlach om
je lippen dat je het altijd al hebt geweten. Het huis
dat we zouden betrekken, misschien een bouwval,
een dak vol kieren, maar open ramen op het zuiden.
Dat vooral. Waarom moesten onze draden van herinnering
verbrand worden? Met het vuur aan onze schenen?
Ik zou weer hemels verliefd worden. Dat we nog één keer
samen konden vloeien, in het licht van ons eigen stamelen.
Ondergaande zon
Plaats reactie