Hoofdbanner

Als je werkelijk contact met iemand hebt, in een gesprek of een ontmoeting, voel je dat er iets stroomt. Er is herkenning, een uitwisseling. Niet eens van gedachten of gevoelens. Het gaat dieper. Je raakt aan iets bij die ander, iets wezenlijks. Je ervaart een verfijnde interactie, alsof er ook bij jezelf iets wordt aangeroerd. Het voelt vertrouwd, als een soort van thuiskomen. Je zegt, ik heb een klik met die persoon. Of iets als, wij zitten op dezelfde golflengte.

Ik noem zoiets zielencontact. Oei, tegenwoordig is dat een omstreden begrip, de ziel. Iedereen heeft wel een gevoel van wat het ongeveer inhoudt, we gebruiken het in onze dagelijkse taal, maar niemand kan omschrijven wat het precies is. De wetenschap ontkent het zelfs, of gaat het uit de weg. Men zoekt het daar in de richting van molecuulprocessen in de hersenen. Die bepalen ons gedrag, ook wat wij voelen of denken. Daar zetelt de kapitein aan het stuur, ons brein. Wie wij zijn of denken te zijn wordt door ons brein bepaald.
De wetenschap baseert zich op wat met instrumenten aangetoond kan worden. Dat zijn alleen processen die materieel van aard zijn. Het moet uit atomen of moleculen bestaan, of andere aanwijsbare vormen van energie. Zo kan men stroompjes in de hersenen zichtbaar maken op een computerscherm. Deze geven de activiteit van bepaalde hersengebieden aan. Daar gebeurt iets wat te meten is. Oftewel, wat wetenschappelijk aangetoond kan worden. En dus bestaat. Er komen in de hersenen stofjes vrij die men vervolgens detecteert. Dat koppelt men aan bepaalde reacties van het lichaam. Op die manier denkt men de mens en diens gedrag aan de hand van de werking van ons brein (van onze hersenen dus) volledig te kunnen verklaren.
De activiteit van hersenen is zoals gezegd tastbaar, iets vaags als de ziel niet. Een ziel kun je niet in metingen vastleggen. Dus wetenschappelijk gezien bestaat de ziel niet. Dit inzicht heeft verregaande consequenties. Met het voortschrijden van een toenemende wetenschappelijke manier van denken zal het begrip ‘ziel’ in de toekomst langzamerhand uit ons begrippenapparaat verdwijnen. Nog een paar generaties verder en de ziel bestaat niet meer, alleen nog misschien bij zweverige types die zich van de maatschappij afgekeerd hebben. En daarmee de aansluiting missen en niet meer in de tijd passen.

Ikzelf koester het begrip ‘ziel’. Voor mij is het een levend aanwezig iets. In mijzelf, in de ander. Altijd stromend, niet afgebakend of in een hokje te stoppen. Alles wat ik denk of voel noem ik ziel. Alles wat ik beleef. Dat gaat van minder fraaie onderbuikgevoelens tot hoogstaande gedachten over de ideale manier van samenleven. Daar tussenin bewegen wij ons. Ons ik-bewustzijn zetelt in de ziel. Maar net als Lao Tse onderscheid ik een gelaagdheid van ons bewustzijn. In feite bestaan we uit vele verschillende soorten ikken. De ik die we aanspreken bij vrienden in een café is een andere ik bij een sollicitatiegesprek of een toespraak op een begrafenis. Ons ik is in een bepaalde mate vloeibaar. Er is geen vaste kern. De ziel zit ook niet op één vaste plek in ons lichaam. We stappen gemakkelijk over van het ene niveau naar het andere. Dat gaat vanzelf, daarin zijn we heel flexibel*.

Die vloeibare ziel vormt voor mij de verbinding tussen lichaam en geest. Het lichaam is voor mij het aardse gedeelte waar ik uit besta. Bij de conceptie werd dit gevormd, en na de dood gaat het tot ontbinding over. Het lichaam bestaat uit atomen en moleculen en vele ingewikkelde processen die het levende in stand houden.
De geest, ook al weer zo’n begrip dat in de praktijk voor verwarring zorgt, is voor mij het kosmische gedeelte waar ik uit besta. Volstrekt niet te meten, maar wel als innerlijke beleving herkenbaar. Soms heb je bepaalde gedachten of gevoelens die het alledaagse overstijgen. Je overziet je eigen leven of dat van een ander. Ineens overvalt je een (hoger) inzicht. Bijvoorbeeld, waarom je meemaakt wat je meemaakt. Dat het soms een doel lijkt te hebben. Alsof je voor een moment boven jezelf hangt en het aardse in een bepaalde context kunt plaatsen. Dat je het relatieve van al wat menselijk is opeens doorziet. Dit uit zich misschien in een innerlijk aanvaarden dat de wereld is zoals ie is, dat zelfs de meest ellendige dingen kennelijk aanwezig (moeten) zijn, hoe onrechtvaardig en oneerlijk ook. Niet dat dit voor berusting zorgt, integendeel. Het verscherpt het besef dat je iets hebt ‘recht te zetten’. In de wereld natuurlijk maar vooral in jezelf. Daar moet het gebeuren. Wat het kan opleveren is innerlijke rust, vrede in jezelf, de grootste zegen die je jezelf kunt schenken.
De geest staat voor het kosmische (door sommigen het hemelse genoemd), is tijdloos. Ze was er al voor je geboorte en blijft ook bestaan na de dood. Dieren hebben geen verbinding met de geest, mensen wel. Dat is het wezenlijke verschil tussen mens en dier**.

Zoals gezegd, het lichaam wordt geboren en verdwijnt weer met de fysieke dood. De geest is er altijd al geweest en zal altijd blijven bestaan. Onze ziel, die de verbinding vormt tussen lichaam en geest, beweegt zich tussen deze twee gebieden. Voor een groot gedeelte is ze aan de aarde gebonden, af en toe is er een opgaan in de geest.
Na de fysieke dood zal datgene van de ziel dat gebonden is aan het aardse niet met de geest mee omhoog kunnen. Het kan zich niet vrijmaken, te zwaar als het is om van de aardse invloedssfeer los te komen. Niet dat het net als het lichaam degenereert. Eerder blijft het daar hangen, zoals een slak bij de verbranding van steenkool, tezamen met al onze onverwerkte emoties en belevingen. Wat wel opstijgt naar hogere sferen is datgene van de ziel dat zich tot de geest heeft kunnen verheffen. Onze kosmische kant als het ware. Dit is in de praktijk maar een minuscuul gedeelte. Maar toch, voor een ieder is ze er. Niemand uitgezonderd.

Onze ziel wordt in mijn ogen dus niet geboren en gaat ook niet dood. Want ze zit met draadjes aan de geest vast. De ziel was er altijd al en zal altijd blijven bestaan. Dit noem ikzelf de wet van behoud van ziel. De ziel kan niet verdwijnen. Wel kun je binnen de ziel zelf gradaties aanbrengen, van lager naar hoger. Met als mogelijkheid in het leven om (door schade en schande wijs geworden) geleidelijk richting de geest op te schuiven. En het aardse met alle hebzucht van dien wat meer los te laten. Dat vraagt innerlijke scholing, een continu onderzoek naar de beweegredenen van je eigen gedrag en gedachten. Wat dat betreft kun je niet kritisch genoeg naar jezelf zijn. Spiegelen, steeds weer, met name in het contact met de ander. Dat je zelf niet ‘te hoog’ gaat zitten, eerlijk naar jezelf durft te zijn. Niet neerkijkt op een bepaald slag mensen die in jouw ogen misschien ‘minder ver zijn’. Dat je je bewust wordt van je eigen lagere motieven. Die zijn er meer dan je denkt. Dat maakt je bescheidener in het doen van uitspraken over anderen. Iets als de balk in je eigen ogen en de splinter in die van de ander.
Ken uzelf, zei het orakel van Delphi al. Inderdaad, dat je het besef ontwikkelt dat alles wat wij doen en denken sporen achterlaat. Voor onszelf, voor anderen. Niet alleen in dit leven, maar ook daarna. Dat jouw ziel voortgaat en altijd zal blijven bestaan.


*Slogans uit de jaren zeventig van de vorige eeuw suggereerden vaak wel iets als een vaste kern. Zoals in een lied van het Simplistisch Verbond (Koot en Bie): “Zoek jezelf broeder, vind jezelf, wees en blijf alleen jezelf.” Maar zoals een psycholoog eens zei: “Ik heb nog nooit iemand ontmoet die daadwerkelijk zijn ‘ik’ gevonden heeft. Zo van, ja daar heb je hem.”

**Daarentegen hebben de hogere dieren, met name de zoogdieren, een sterk aanwezige ziel. Hun emoties gaan diep maar zijn aardegebonden. Ze kunnen zichzelf er niet van vrijmaken. Ze zijn als het ware gevangenen van de aardse omstandigheden. Met name de mens bepaalt die omstandigheden. Dat die niet altijd even prettig zijn bewijzen de megastallen in de bio-industrie. De dieren lijden daar een vreselijk bestaan.