Padde
Hij is zo mooi, zo droog, zacht leer,
een zaak voor goud, een voor de ouderlingen
op tafel neergelegde wel-
gevulde, dungesleten kerkezak.
De dood is een omhelzing van de wind
waarachter van nature niets dan onbruik
en dor geraamte zich bevindt.
Een pad misschien, hij is zo oud
zijn vleugels zijn vergaan, een plant
als steen teruggevonden, zwart
altaar, hij denkt, hij denkt erover na.
Chr. J. van Geel (1917-1974)
uit: Verzamelde gedichten, Van Oorschot, 1993.
De van oorsprong beeldend kunstenaar Chr. J. Van Geel is binnen het landschap van de Nederlandse poëzie niet direct een bekend en aansprekend dichter. Van Geel schreef veel over de natuur, op een ogenschijnlijk voorspelbare manier, waardoor je geneigd bent over de diepere lagen in zijn werk heen te lezen. De natuur heeft in onze geïndustrialiseerde tijd iets suffigs gekregen, iets van vroeger. Daar zijn we min of meer aan voorbij, is onze (stedelijke) beleving. We herkennen ons er nog weinig in.
Dat geldt ook voor bovenstaand gedicht. Wanneer je het vluchtig leest, valt eigenlijk maar één regel op: ‘De dood is een omhelzing van de wind’. Prachtig, denk je. Heel poëtisch. Maar de rest, dat verhaal over de pad, is dat nou zo intrigerend? Ja dus, blijkt bij nadere bestudering.
Allereerst de titel: ‘Padde’. Een ouderwets woord voor pad, zo’n verschrompelde kikker die je wel eens onder een steen aantreft, of gewoon in een donker hoekje van je tuin. Een vies beest om te zien en nog meer, om op te pakken. De eerste dichtregel bezingt deze pad:
Hij is zo mooi, zo droog, zacht leer,
Opvallend, deze pad is mooi. Hoe dat zo, denk je. Hij wordt zelfs vergeleken met goud, en een kerkezak zoals dat in protestantse kerken wordt gehanteerd:
een zaak voor goud, een voor de ouderlingen
op tafel neergelegde wel-
gevulde, dungesleten kerkezak.
Dungesleten, vaak gebruikt dus. Welgevuld, van rijkdom voorzien. Let op het enjambement van wel - gevulde. Om de nadruk te leggen op het woordje ‘wel’, als jawoord, als bevestiging van dat het gevuld is met goud.
Toch lijkt het een vreemde en weinig logische overgang, van pad naar kerkezak. Maar, heb ik me laten vertellen, binnen de protestantse kerk wordt zo’n kerkezak ook wel een ‘padde’ genoemd. Dat verklaart veel. Verder, er wordt gesproken van ‘een voor de ouderlingen op tafel neergelegde … kerkezak’. Alsof het een dienst betreft in de al genoemde protestantse kerk, zo leest het. Opgedragen aan de pad, heel opmerkelijk. De betekenis hiervan wordt duidelijk in de tweede strofe:
De dood is een omhelzing van de wind
waarachter van nature niets dan onbruik
en dor geraamte zich bevindt.
Aha, de pad is dood. Hij wordt herdacht in de kerk, heel plechtig, alsof hij wordt geëerd. Met die prachtige regel ‘De dood is een omhelzing van de wind’. De omhelzing die een teken van liefde inhoudt, de wind die aangeeft dat het niet bestendig is, zo weer wegwaait. Dat het kortom, verdwijnt. En wat blijft er over? Het staat er heel nadrukkelijk: ‘onbruik en dor geraamte’. Niet veel, dus.
Dan volgt de derde en laatste strofe:
Een pad misschien, hij is zo oud
zijn vleugels zijn vergaan, een plant
als steen teruggevonden, zwart
altaar, hij denkt, hij denkt erover na.
Chr. J. van Geel was tevens een verwoed fotograaf. In zijn nalatenschap zijn onder andere foto’s gevonden van platgereden padden. Het lijkt erop dat van Geel refereert aan één van die foto’s. Is het nog wel een pad, zo platgewalst? Vandaar waarschijnlijk het woordje ‘misschien’.
Heel apart, ‘zijn vleugels zijn vergaan’. Alsof de pad eerst een vogel was, kon vliegen. Daarna is hij ‘een plant’. Van een dier een plant geworden, trapsgewijze terug in de evolutie van de natuur. Verder zelfs, want de plant is steen geworden, staat er. Al het leven is eruit geperst.
Wat er overblijft? Een ‘zwart altaar’. Een vlek op het asfalt, kun je bedenken, net als het wegdek zelf van steen geworden. Opnieuw een dienst, nu op een altaar, de plek waar de katholieken hun heilige mis vieren. Met de kleur zwart als teken onder andere van rouw en verdriet.
Dan de intrigerende laatste regels: ‘hij denkt, hij denkt erover na.’
De pad die zijn eigen leven overdenkt? Of over iets anders nadenkt? Onwaarschijnlijk. Dit gaat verder. In één keer is er de stap van de pad naar de dichter zelf. Het woordje ‘misschien’ duidde het al aan. Het is de dichter (en daarmee de lezer die hierin wordt meegetrokken) die de plek van de pad heeft ingenomen en zich afvraagt waar alles in het leven toe dient. Vandaar de driedeling in het gedicht.
Eerste strofe: de bewieroking van het leven (de pad, wat ook te lezen valt als het pad, de weg die wij allen hebben te gaan).
Tweede strofe: de ontnuchterende constatering van de dood.
Derde strofe: de vragen, het misschien, wat blijft erover na de dood?
Het leven samengevat in elf sterk gecomprimeerde regels, zo kun je dit gedicht lezen. Een knap staaltje dichtkunst. Wat je er in eerste instantie niet direct uithaalt. Van Geel laat vaak meer weg dan hij benoemt.
Zijn gedichten vragen nauwkeurige lezing, vaak ook een herlezing van ogenschijnlijk makkelijk weergegeven natuurbeschrijvingen. Dat geldt ook voor dit gedicht.
Een ouderwets dichter is van Geel met al zijn natuurbeschrijvingen, jawel. Maar daarom niet minder interessant, ook in onze tijd nog.